Wolfgang Streeck, directeur van het Max Planck Instituut voor Maatschappijonderzoek,
vraagt zich af hoe het mogelijk is dat in Europa veel beslissingen niet meer door democratisch gekozen politici worden genomen, maar door benoemde functionarissen die geen verantwoording hoeven af te leggen. ‘Cruciale economische beslissingen worden immuun gemaakt voor democratische druk’, stelt Streeck in het Interview dat hij gaf aan de Groene Amsterdammer. In Duitsland wordt dit als een onvermijdelijke ontwikkeling geaccepteerd en de verkiezingen van 22 september zullen dat niet veranderen.
Hoe is het mogelijk dat democratie wordt uitgeschakeld en waarom hebben de Duitsers daar geen problemen mee? Het is tegenwoordig erg populair om hiervoor
het neoliberalisme de schuld te geven. Dit is natuurlijk kretologie die niets verklaart, maar er zit meer waarheid in deze beschuldiging dan veel mensen denken. Het zijn namelijk wel degelijk neoliberale principes waarmee we de Europese Unie en haar economische instituties hebben ingericht. Om dit te begrijpen moeten we terug in de tijd, naar de jaren dertig om precies te zijn en naar de gebeurtenissen die een einde maakten aan de Weimarrepubliek.
Neoliberalisme
Nee, we gaan niet terug naar de Weimarrepubliek omdat toen het nationaalsocialisme aan de macht kwam. Hitler en het fascisme hebben er niets mee te maken; wel de economie, namelijk de beurskrach van 1929. De financiële crisis en de Grote Recessie die daarvan het gevolg was, maakte duidelijk dat een volgens de principes van het klassieke
laissez faire liberalisme ingerichte economie onstabiel was.
De jaren dertig waren daarom moeilijke tijden voor liberalen. Veel mensen namen afstand van het liberalisme en Roosevelt liet met zijn New Deal overtuigend zien dat een interventionistische staat die zich actief bemoeit met de economie, economisch succes kan hebben en niet per se tot communisme hoeft te leiden. Maar liberalen als Friedrich Hayek
wilden dat niet accepteren. Zij trokken een andere les uit de gebeurtenissen, en namen geen afstand van het liberalisme maar herdefinieerden het. Een kleine groep liberale denkers in Europa en de VS is in die jaren gaan nadenken over de tekortkomingen van het klassieke liberalisme om een ‘nieuw liberalisme’ te formuleren. Tijdens een conferentie in Parijs in 1938, het ‘
Walter Lippmann Colloquium’, werd voorgesteld om de term ‘neoliberalisme’ voor dit vernieuwde liberalisme te gebruiken.
Ordoliberalisme
Duitse liberalen hadden nog een ander probleem. De ondergang van de Weimarrepubliek had hen geleerd dat parlementaire democratie door economische belangengroepen voor eigen doeleinden gekaapt kan worden. Machtige ondernemers in de kolen- en staalindustrie en de arbeidersbeweging waren in staat gebleken om het systeem naar hun hand zetten. Zij constateerden dat niet alleen machtsconcentratie in de staat gevaarlijk was, maar ook machtsconcentratie in de markt en maatschappij, zoals de arbeidersbeweging en groot-industriëlen.
Hun antwoord daarop was een specifiek Duitse vorm van het neoliberalisme, het
ordoliberalisme. De ordoliberalen gaan – net als alle andere liberalen - uit van een centrale positie van de markt. De staat mag niet direct ingrijpen door bijvoorbeeld prijzen en lonen vast stellen. Maar de staat speelt anders dan in het klassieke liberalisme een belangrijke rol. Het is de taak van de staat om optimale condities scheppen voor marktwerking door middel van
Ordnungspolitik. Zij doet dit door het vaststellen van eigendomsrecht, het bestrijden van kartels, het bevorderen van concurrentie in de markt en het bewaken van prijsstabiliteit.
Een belangrijke les die zij trokken uit de ondergang van Weimar was dat de instituten die deze Ordnungspolitik moeten uitvoeren zo ver mogelijk van de politiek geplaatst moeten worden. De staat, en vooral de democratische staat, wordt gewantrouwd. Democratie moet op afstand gehouden worden. Economisch beleid moet onderworpen worden aan regels die in de grondwet zijn vastgelegd.
Anders dan andere neoliberalen zijn de ordoliberalen zich er altijd wel van bewust geweest dat sociale stabiliteit alleen gegarandeerd kan worden als de arbeidersklasse bestaanszekerheid heeft. Door ordoliberalen is daarom ook altijd nagedacht over sociale wetgeving en zij zijn niet afkerig van invloed van vakbonden.
Ordoliberalisme en fascisme
Een groot deel van het ordoliberale gedachtengoed werd tijdens de Naziheerschappij geformuleerd en dit werpt natuurlijk de vraag op: hoe verhield het ordoliberalisme zich tot het fascisme?
Volgens Ralf Ptak waren de ordoliberale economen geen groep van heldhaftige verzetsstrijders maar het waren (grotendeels) ook geen overtuigde fascisten. Veel ordoliberale economen bleven gewoon op hun post tijdens de Nazitijd en boden hun diensten als econoom aan. Slechts enkelen (Wilhelm Röpke en Alexander Rüstow) waren naar het buitenland uitgeweken om te ontsnappen aan het fascisme.
Belangrijk is in dit verband wel dat zij juist door deze onheldhaftige houding na afloop van de oorlog op hun post waren toen het land weer opgebouwd moest worden. Hierdoor hadden zij een grote invloed op de naoorlogse ontwikkeling van de Duitse economie, veel meer dan hun sociaal democratische collega’s die of gevlucht waren of door nazi’s waren vermoord.
Wirtschaftswunder
Na de Tweede Wereldoorlog keerde het tij voor de neoliberalen in Duitsland. Anders dan hun neoliberale collega’s in Europa hadden zij wel invloed bij de opbouw van hun land. Met Ludwig Erhard, die duidelijk ordoliberale sympathieën had en van 1949 tot 1963 minister van economie was en van 1963 tot 1966 zelfs bondskanselier, kregen zijn tot op het hoogste niveau toegang tot de politiek. Om de sociaaldemocraten buiten de politiek te houden stemde men in met sociale voorzieningen.
Door Alfred Müller-Armack werd in die tijd de geniale term
Sociale Marktwirtschaft voor deze op ordoliberale principes gebaseerde economie bedacht. De naam is slim gekozen omdat het de neoliberale herkomst verhult en een derde weg suggereert. Onder deze vlag werd economische politiek gevoerd die helemaal was ingesteld op export. Met hulp van de Amerikanen (Marshallplan) werd dit een groot succes en wonnen de christendemocraten tot 1966 elke verkiezing en is het begrip Sociale Marktwirschaft deel geworden van de Duitse identiteit. Tot op heden wordt de Sociale Markwissenschaft geprezen, ook door
iemand als Sahra Wagenknecht, Bondsdagafgevaardigde voor de meest linkse partij
Die Linke. In Nederland wordt deze vorm van kapitalisme geprezen als het
Rijnlandse model.
Democratie gewantrouwd
Door de grotendeels op export georiënteerde economie is het in Duitsland ondenkbaar dat de economie gestimuleerd wordt door de overheid. Keynesiaanse economie heeft weinig invloed gehad in Duitsland. Ordoliberale economie is gebaseerd op klassiek liberaal economisch denken waarin sparen goed en schuld maken slecht is.
Maar vooral interessant is de typisch ordoliberale manier waarop de politiek heeft bedacht dat dit moet worden afgedwongen. De Duitsers hebben dit namelijk in de grondwet vastgelegd. Deze zogenaamde
Schuldenbremze illustreert goed het ordoliberale wantrouwen van de democratie. De politiek is
grondwettelijk aan banden gelegd om te voorkomen dat men in de verleiding komt de economie te stimuleren door het begrotingstekort op te laten lopen. Het maken van schulden is alleen onder bijzondere omstandigheden, zoals een recessie, toegestaan. Het gevolg is dat in Duitsland de rechter bepaalt of het laten oplopen van het begrotingstekort, macro-economisch verantwoord is. De democratie is uitgeschakeld. Dit alles is bedoeld om te voorkomen dat politici economisch (fiscaal) beleid misbruiken voor electorale doelen door de burger te verleiden om te stemmen voor
Bier und Bratwurst.
Ordoliberale EU en Euro
Door het economisch succes van Duitsland zijn bij het ontwerp van de Europese instellingen veel van de ordoliberale principes in Europese instituties en verdragen terecht gekomen. Het beste voorbeeld hiervan is de wijze waarop de euro is opgezet en hoe de ECB daarin functioneert. De ECB is geheel conform het ordoliberale ideaal onafhankelijk gemaakt van de politiek. In verdragen is vastgelegd dat de ECB zich alleen mag bezighouden met prijsstabiliteit (inflatie). Stimulering van de economie, of het helpen van landen die in de problemen zijn gekomen, is niet toegestaan. En ook hier wordt de democratie op afstand gehouden: de President van de Centrale Bank hoeft voor zijn beleid geen verantwoording af te leggen, althans niet aan een democratisch gekozen orgaan.
Ook de euro zelf is een ordoliberaal idee en een uiting van wantrouwen van democratie. Voordat de euro er was, is geprobeerd de
Europese munten te koppelen. Na meerdere mislukkingen die veroorzaakt werden doordat de economische politiek van de deelnemende landen niet op elkaar aansloot, is besloten de politiek geheel buiten spel te zetten door de munten geheel op te heffen en te vervangen door één munt, de euro dus. Politici hebben nu geen andere keuze meer dan afstemming van economisch beleid, want devaluatie van de munt is niet meer mogelijk, domweg omdat de munten zijn opgeheven. De democratie staat buiten spel.
Geen politicus kan dit nog veranderen, hoe graag de bevolking het ook wil. De euro is een uiting van op hol geslagen ordoliberalisme.
Ordoliberaal denken
In Nederland is het ordoliberalisme misschien nog wel populairder dan in Duitsland. Zo is Mark Rutte fel tegen het gezamenlijk maken van schuld door middel van eurobonds.
Hij verdedigt dat met de stelling dat ‘landen [dan] worden beloond voor hun slechte begrotingsdiscipline met een lage rente’. Ook hier weer: democratisch gekozen regeringen kunnen niet vertrouwd worden en moeten
gedwongen worden om het begrotingstekort terug te brengen. Het is de Europese versie van de
Schuldenbremze.
Vanuit ordoliberaal perspectief is het ondenkbaar dat landen geholpen worden. ‘Makkelijk geld’ om economische groei op te wekken is verkeerd. Alleen zuinigheid, vergroting van de competitiviteit en afstemming van economische politiek – desnoods afgedwongen met sancties – is het juiste antwoord op de eurocrisis. Al het andere is een ‘lapmiddel’ dat slechts tot bubbels leidt.
En zo denkt zelfs Wolfgang Streeck er over. Zijn verzuchting dat democratie geen rol meer lijkt te spelen in het economisch beleid is terecht en ik hoop dat nu ook duidelijk is waar dat vandaan komt: het is de ordoliberale
Ordnungspolitik die democratie verdacht maakt. Maar Streeck zegt in het interview in
De Groene Amsterdammer ook bevreesd te zijn dat Centrale Banken ‘financiële doping’ gebruiken om ‘tijd te kopen’ terwijl ze ‘weten dat stimulerende middelen op termijn dodelijk kunnen zijn.’ Ook hij kijkt dus nog naar de economie vanuit een ordoliberaal perspectief en gaat er ten onrechte vanuit dat Keynesianisme ‘financiële doping’ bepleit. Dat is jammer, want ik ben het verder met zijn analyse wel eens. Maar het gaat mij er ook niet om Streeck te bekritiseren, wat ik wil laten zien is hoe diep in ons denken over economie het ordoliberalisme – of neoliberalisme als u wilt – is doorgedrongen.
Het werkelijke probleem in Europa is dat de politiek de oplossing zoekt in de Duitse
Markt Wisrtschaft, Duitse en Nederlandse politici voorop. Dit resulteert in ondemocratisch genomen beslissingen. Bezuinigingen en hervormingen die de burger moet slikken als bitter medicijn om beter te worden, toegediend door politici die volledig overtuigd zijn van hun gelijk, terwijl de patiënt (Europa) op sterven na dood is. Maar het is medicijn dat uit de zelfde ordoliberale apotheek komt als de euro met bijwerkingen die erger zijn dan de kwaal die zij zou moeten genezen.
Meer lezen over dit onderwerp:
Eerder gepubliceerd op 21 september 2013 op Sargasso
Read more...